Categorie archieven: Recente berichten

Ik, de rots van Calpe

Mijn vlees mag bang zijn; ik niet. Jorges Luis Borges (1899 – 1986)

We maken kennis met Aard die na een lange reis is neergestreken in Calpe op een terras van een uitspanning, recht tegenover de rots. Deze steenklomp is hét herkenningsteken van de Costa Blanca en plaats waar indertijd iets onverwachts en ingrijpends is gebeurd. Een geschiedenis die Aard uit zijn geheugen heeft geprobeerd te wissen, maar dat is hem niet gelukt. Slechts in een verdraaide vorm kondigt zich nu beetje bij beetje aan wat dat is. Hij sukkelt na een lange reis op de strandboulevard in slaap, wordt vervolgens overrompeld door een bizarre dagdroom. Achter de rots, in de verte, is overigens een andere klip waarneembaar die sprekend lijkt op de walvis van het beroemde schilderij van Dali. Maar deze ontsnapt aan de aandacht van Zorgdrager.

Lees verder, klik aan: https://www.bramzoon.com/wp-content/uploads/2018/11/Ik-de-rots-van-Calpe-1.pdf

© Bram Zoon (2013/2018)

[1] Bram Zoon – De rots van Calpe, 2014.

Vernemen en zijn

Iedere keer als ik gedachteloos word, ben ik kalm. Als de dingen en gebeurtenissen me aansporen, me in de ban houden, ben ik rusteloos, bezorgd. Als ik bezinnend denk, valt alles van me af, ben ik zonder doel, besta ik. Anders en dat is het grootste deel van de tijd ben ik   ̶   zonder dat ik het voldoende in de gaten heb   ̶   bekommerd, spoed ik me letterlijk en figuurlijk van het ene naar het andere. Vanuit dit gezichtspunt is mijn erzijn nutteloos, vanuit het erzijn is het rusteloze leeg, onbestemd. Ik ben vol en leeg, niet gelijk- maar volgtijdelijk, beide zijn niet uitwisselbaar. De vraag naar erzijn brengt de dubbelzinnigheid van ons menselijk bestaan aan het licht. Half zijnd, half niet-zijnd ben ik, vandaar is het dat we aan geen ding volledig toebehoren, ook niet aan onszelf.

Steeds weer, moet ik iets achter me laten om bezinnend te zijn, uitstappen uit mijn dagelijkse modus, omkeren naar waar het omgaat. Naar wat er werkelijk toedoet. Ik moet tijd maken voor mezelf, in plaats van me te laten leiden door de aanzuigende krachten van mijn bezigheden.

Weet ik dan wat mij beroert, besef ik waar ik deelgenoot van ben? Ik vraag me af wat is dat, waar ik stil bij sta? Het is de beweging naar het doorgronden, beseffen, het doorstaan van mijn zijn, van mijn aanwezigheid, daar vraag ik naar. Ik vraag naar de grondslag van mijn zijn, mijn denken. Ver weg van mijn dagelijkse bezorgdheden om dit of om dat. Zolang ik het voor me plaats, verlaat het me, als ik me er geen voorstelling van maak, kan ik verstaan. Grijpende handen, driftig stappende voeten voorkomen dat ik iets verneem. Dit denken is als een weg om het gewone in het alledaagse te laten verschijnen.

Maar wat is dat zijnde, dat voltrekkende zijn? Het is bijzonder en uniek, het verblijven in het zijn is een gebeuren. In het eerdere geval ging alles gewoon door, zonder ons, in dit (andere) bijzondere geval staat alles stil, ben ik onderdeel van een gebeurende werkelijkheid, ik sta er niet langer tegenover. We zijn er als door een schijnbaar toeval in opgenomen.

En dan gebeurt er plotseling iets. Mijn gewone en veilige leventje schudt op zijn grondvesten. Mijn wereld stort plotseling in, ik ben bang en eenzaam. Mijn specialist gaf me slecht nieuws. Dan stelt zich de zijnsvraag nadrukkelijker: wat is eigenlijk mijn leven en wat haar zin?Is er wel iets? Is er niet veeleer niets? Wat is dat het niets? En is vragen naar het niets niet vreemd, onzinnig? Deze vragen vormden voor mij het Turning Point, ik draaide me langzaam om en deed een stap terug. Ik wendde me tot het ongewisse, het beangstigende, ik verliet mijn bescherming.[1]

Door mijn vragen als zodanig gebeurt er iets bijzonders, wordt er iets geopend, onverborgen gemaakt. Mijn vragen slaat terug op mijn ‘waarom?’ Als mijn vragen écht is, als het geen woordenspel is, maar uit innerlijke noodzaak geboren, dan is het alsof ik gehoor geef aan een oproep. Ik heb opeens een laag, een gesteente, een bodem ontdekt die me verrast. Ieder écht vragen opent een onverwachte grond waarop we, ontdaan van onze pretenties en slimmigheden, kunnen staan.

In onze onbedektheid zoeken we ook (steeds) weer naar beschutting. Maar hoe waarachtig is dit zoeken? Zo kan het geloof een dergelijke zorgende rol vervullen, we kunnen de zojuist beschreven denkbeweging dan tot op zekere hoogte mee voltrekken, maar de verwarring dat er toch iets in doorklinkt hoeven we dan niet te doorstaan. We schuiven er dan een heiligmaker tussen. God als stoplap voor de leegheid en de onbestemdheid die in ons rondwaart en die we op deze wijze afweren, buiten de deur houden. We willen dit geloven niet meer bloot stellen aan ongeloof. Dat staat min of meer gelijk aan onverschilligheid. Het sacrale, het intieme, aandachtige van ons vragen hebben we dan de das omgedaan. In het echte vragen geven we onszelf prijs, laat ik mezelf en mijn afweer los. Dit vragen, zoals in de filosofie van Heidegger, is een niet-eigentijds vragen.

Deze filosofie die Heidegger voorstaat is geen mode, zij wordt niet misbruikt voor de behoeften van de dag. We kunnen deze filosofie van het vragen niet aanleren, zoals we een ambacht of technische kennis kunnen aanleren, die we kunnen toepassen of op haar nuttigheid beoordelen. Maar het nutteloze kan ondanks dit toch een macht van betekenis zijn. We kunnen niet goed zeggen waartoe ze in staat is omdat het ons gegeven wordt. Wel dat zich in ons wankelen tussen zijn en niet-zijn onvermoede mogelijkheden bevinden om ons erzijn (toch) te verstaan.

© Bram Zoon (2022)

[1] Ik heb me in deze alinea laten inspireren door het relaas van Lotte Driessen in Trouw (5 december 2018). ‘Ik voel in mijn buik dat ik leef’.

Martin Heidegger  ̶  Inleiding in de Metafysica, 1997.

Het Schrale Eind

Het schrale Eind kreeg ik september jl. van mijn jongste broer Bert. Ik was er meteen door gegrepen. Het is een tekst die Bas Sleeuwenhoek schreef ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van de Afsluitdijk en wat leidde tot Een reis langs de bedwongen Zuiderzee (2006). Als je meer wil weten over de afsluiting van de Zuiderzee, is dit een aanrader.

Sleeuwenhoek hanteert een bijzondere wijze van geschiedschrijving, hij trok langs het IJsselmeer en interviewde meer dan honderd kustbewoners over de aanleg van de Afsluitdijk. Hij maakte op journalistieke wijze gebruik van hun zintuigen en bewustzijn om de veranderingen in het landschap en de mentaliteit te beschrijven. Wat kenterde er in het landschap toen eb en vloed verdwenen? Wat bleef er over van de grilligheid van de Zuiderzee?

‘Vissers, jagers, stropers en boeren vertellen over hun geboortegrond, over de armoede en de smaak van bokking, over het navigatiespel met de kerktorens en het mysterie van de natuur. Ze vertellen over de grote omwenteling: de komst van duizenden arbeiders op Wieringen, het laatste stroomgat in de Afsluitdijk en het dode water. Dankzij de snoekbaars en de paling brak op het IJsselmeer een nieuwe vruchtbare periode aan, maar al snel kregen techniek en hebzucht de overhand.’

Samenvatting van de uitgeverij De Grintfisker

Op 28 mei 1932 om 13.02 uur liep Grietje Bosker uit Hippolytushoef als eerste over de gesloten Afsluitdijk. Sindsdien kreeg Nederland er met de Zuiderzeepolders een ’twaalfde provincie’ bij. Het Schrale Eind is een boek over traditie, over geboortegrond, over gewone mensen die een leven lang op een plek hebben gewoond en daardoor een bijzondere band koesteren met land en water. Sleeuwenhoek bezoekt de eenmanshaventjes in Gaasterland, beklimt het laatste Zuiderzeeduin op de Veluwe en proeft de brakke akkers in de Wieringermeer. De reis begint en eindigt in Laaksum, vlakbij de plek waar ingenieur Adriaan Huët in de 19de eeuw een afsluitdijk plande: een dijk die nooit werd aangelegd.

Om iets te demonstreren van de fraaie verteltrant van Sleeuwenhoek citeer ik zijn beschrijving van ‘de dijk’. Wat is de betekenis en functie van de dijk?

‘De dijk is een depot vol aardse herinneringen. Onder de eentonige grasmat ligt het verweekte puin van kerken, boerenhuizen en schuurtjes. Je vindt er houten palen zo gaaf als wasknijpers, grillige zandlijnen van even grillige stormvloeden, en met wat geluk het knisperende schelpenpaadje van de dijkgraaf.

De dijk is de som van de golven die hem bedreigen, stroming en zijwaartse persing gevat in formules. Van kruiwagen tot graafmachine, van de eerste tere veenrichel tot aan de metershoge kleimuur; de dijk is een opeenhoping van ideeën, van gemaakte en gebroken reputaties.

De dijk is tweeduizend jaar plakkende klei en veen. Superieur door zijn vastheid en tegelijkertijd onbeholpen. Hij ligt daar maar. Zoveel schelpen tussen het basalt en niet eens een hand om te krabben. Geen mond om het uit te schreeuwen als je rug op breken staat. Geen voeten om weg te rennen. Een dijk houdt moedig stand of vergaat simpelweg tot modder.

Met het water als opdringerige minnaar willen we niets te maken hebben. Daarom zijn dijken zo hoog. De Duitse filosoof Ernst Kapp schreef: “De zee is als een vijand, wien men alleen door krijgslisten kan genaken. Hierdoor bezit de Nederlander een zeer praktische geest.”

Waar we dijken leggen, vormen we ons karakter. Het klinkt mooi, maar de strijd tegen het water is voor de meeste Hollanders geen voortdurende bezigheid. Een goede dijk raakt snel in de vergetelheid. Hij sust ons in slaap. Dan pas wordt het gevaarlijk.

[…] De dijk roept meer vragen op. Waarom een knik en niet recht? Waarom zie je er geen bloemperken? Tulpenvelden in rood, wit en blauw? Of een viskraam? Er zit wel eens een dorp of stad aan vast, maar waarom zijn de meeste dijken zo gespeend van enige luxe? Waarom zijn het vaak wegen die nergens naartoe leiden?

Dijken zien er saai uit, maar ooit waren ze dat niet. De 19e eeuwse Zuiderzeekust viel op door vindingrijkheid. Dijkenbouwers beschermden het eiland Schokland met kistwerken vol puin die op bumpers leken. In Noord-Holland lagen uitbundige zeeweringen met metershoge blokken samengeperst wier. De golven werden er gekeerd als troepen soldaten die zich tegen een muur doodliepen. In Friesland gingen dijken schuil achter houten fortificaties: palenrijen die, als een soort voorpost, tientallen kilometers dijk verdedigden.

Dijken begonnen in de loop der eeuwen steeds meer op elkaar te lijken. Er is namelijk maar één ontwerp dat voldoet: het flauw oplopende buitentalud. De golven raken er uitgeput als hardlopers op een zeephelling. Bij Diemen werd in 1676 de eerste flauwe helling langs de Zuiderzee aangelegd. Na eeuwen begon het verstand te zegevieren. Golven zijn geen soldaten.

[…] De Hollanders braken zich het hoofd. Toen wisten ze het. Iets waar de paalworm geen trek in had: een pantser van dwergkeien. Ze werden gekocht in Scandinavië of opgegraven in Drenthe. Met schepen, wagens en sleeën werden honderdduizenden keien aangevoerd. In het stenen tijdperk voor de dijkenbouwers waren zelfs de hunebedden niet meer veilig.

Dijken langs de Friese kust behielden hun houten kragen. De waterschappen bestreden de paalwormdoor spijkers in de zeepalen te slaan. Toen dat niet hielp werd er schoorvoetend steen voor de schermen gestort. Het hout was een kwestie van eigenzinnigheid, zoals een inspecteur van Waterstaat ondervond. Na de stormvloed van 1825 hield hij een pleidooi voor steen op de Friese dijken, maar er voeren al schepen naar Scandinavië om nieuw hout in te slaan. De Friezen bepaalden zelf wel hoe ze hun dijken maakten en de toepassing van hout bewees hun onafhankelijkheid. In 1925, zeven jaar voor de afsluiting van de Zuiderzee, beschermden de gordingen 42 kilometer aan de Friese kust. Pas tientallen jaren later verdwenen de meeste zeepalen en lagen de oude dijken er, net als aan de overkant, kaal en fantasieloos bij.’

Op zoek naar ruimte

Ik wil hier aandacht vragen voor iets dat me heeft geraakt, door zijn strekking, compactheid en eenvoud. Het is een interview met pater Bouke Halma in Achter de karmel.  In het desbetreffende gesprek met Rianne Jongstra kijkt hij terug op zijn levensloop. Ik zal in deze blog enkele fragmenten uit dit vraaggesprek naar voren halen en onderstrepen. lees verder: https://www.bramzoon.com/wp-content/uploads/2019/08/Op-zoek-naar-ruimte-1.pdf

 

Castel del Monte

Met mijn geliefde komen wij vanuit Canosa di Puglia en rijden zuidwestelijk recht op ons doel af. Als wij in de buurt komen, zetten eerste indrukken zich al op ons netvlies vast. Het gaat om een achthoekig bouwwerk met aan elke hoek een uitstekende vijfhoekige toren: het Castel del Monte. Het kasteel is opgetrokken in grote witgele kalkstenen. Het is 25 meter hoog en heeft acht bastions die 26 meter hoog zijn. Het kasteel heeft een diameter van 56 meter. De hoofdingang ligt op het oosten. Naast de torens zien we parasoldennen die een goede beschutting bieden tegen de felle zon. Sinds 1996 staat het Castel del Monte op de werelderfgoedlijst van de Unesco. We worden stil van verbazing en zijn bijzonder onder de indruk van dit unieke gebouw.[

Lees verder: https://www.bramzoon.com/wp-content/uploads/2019/08/Castel-del-Monte-Bram-Zoon-2013.pdf

Taal en werkelijkheid

Over filosoferen met het gestrekte been

De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld.

Ludwig Wittgenstein

Ludwig Wittgenstein (1889–1951) is misschien wel de belangrijkste filosoof van de 20e eeuw. Hij valt op door zijn ondogmatische onderzoek naar betekenissen, waarbij hij zowel verwarrend als bezielend is. Met zijn karakteristieke, aforistische stijl bestookt hij de lezer met korte en kernachtige spreuken en uitspraken. Steeds daagt hij ons op indringende wijze uit om zelfstandig te denken.

Aan de hand van zijn twee hoofdwerken, Tractatus logico-philosophicus en Filosofische onderzoekingen, probeer ik in dit essay om de rode draad in Wittgensteins denken op te sporen en te verhelderen. Je bent gewaarschuwd als je aan zijn teksten begint. In voetbaltermen zou je kunnen stellen dat hij de terugkerende neiging heeft om er met gestrekt been in te gaan.

Lees verder, klik aan: https://www.bramzoon.com/wp-content/uploads/2018/12/Bram-Zoon-Taal-en-werkelijkheid.pdf

©Bram Zoon 2018