Maandelijks archief: november 2017

Lenigheid van geest

Jacob en Lea gingen naar het Picasso Museum in Málaga. Nu was er de mogelijkheid om zijn werk in levenden lijve zien. Bij aankomst troffen ze een ware kunsttempel aan. Het was één groot eerbetoon aan misschien wel de grootste kunstenaar van de 20e eeuw. Heel zijn leven had Picasso net als veel andere kunstenaars vrouwen geschilderd…

Onder streng toeziend oog van bewakers slenterden ze door de zalen en probeerden de collectie een beetje op zich in te laten werken.

Walbeek vroeg zich af hoe Picasso van een figuratieve op een kubistische stijl was overgegaan. Hoe zou hij dat voor elkaar hebben gekregen, had hij een lange en pijnlijke ontwikkelingsweg doorlopen, veel durf moeten opbrengen, twijfels gekend, tegenstand van de gevestigde orde over zich heen gekregen toen hij met zijn eerste creaties voor de dag kwam, waren er perioden van wanhoop geweest, inzinkingen die hij tergend alleen, in eenzaamheid, moest overwinnen?

Welke gebeurtenissen of mensen hadden hem op beslissende wijze beïnvloed? Vrouwen misschien, welke, hadden die hem liefgehad, gekrenkt, verraden, gehaat, of op handen gedragen, heimelijk of in alle openheid. Kon het geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten dat hij al die vrouwen, één voor één, aan zijn laars had gelapt, na iedere scheiding tot ‘de orde van de dag’ was overgegaan, omdat hij alleen maar bezeten was van iets anders, van één ding, van zijn scheppende werk?
Of zou Picasso’s kubisme zomaar als een openbaring, als een meesterlijk toeval aan zijn brein en handen zijn ontsnapt? Had Walbeek als dit het geval mocht zijn niet zijn eigen twijfels plompverloren op de kunstenaar geprojecteerd, aan jezelf ‘ontsnappen’ was niet zo simpel, dat realiseerde Jacob zich maar al te goed, onvermengd kijken naar de werkelijkheid was een verre van eenvoudige opgave.

Walbeek had het niet zo op dat kubisme, het deed hem altijd wat intellectualistisch aan. Hij moest altijd iets in zichzelf overwinnen voordat zijn fascinatie voor dit werk op gang kwam. Als hij dit stadium was gepasseerd voelde hij een grote bewondering voor de wijze waarop Picasso zijn olijfgroene pasteltinten tentoonspreidde.
Hij vermoedde dat Picasso een grote innerlijke drijfveer had gehad om de visuele indruk van voorwerpen te vervangen door een meer verstandelijke weergave van objecten en landschappen.

Iedere keer weer opnieuw beginnen, al het oude, het verworvene loslaten. Stil worden. Overtollige ballast overboord zetten. De leegte zoeken, stil staan, wachten op een nieuwe ingeving. Anders kijken. Prutsen. Uitproberen. Schaven aan de techniek. Iedere keer maar weer. Onophoudelijk. Opeens zag Jacob het. In Picasso’s hele leven had, in plaats van eenheid van stijl en volmaaktheid, ‘lenigheid van geest’ gedomineerd. Alle perioden uit Picasso’s lange leven waren overgangsfasen geweest. Op het eind van dat leven was hij ook nog abstract gaan werken. Het kubisme was slechts een van de verschillende fasen in zijn leven geweest.‘Steeds als hij weer verliefd werd begon hij opnieuw,’ zei Lea tegen Jacob. Hij genoot van haar scherpe opmerkingsgave.

Ze liep voor hem uit. Ze had zo’n mooi zomerjurkje aan, met korte mouwtjes en de rok tot op de knie. Als je goed keek, kon je haar slipje net onder de fijne stof zien. Ze droeg van die stoere en toch elegante sandalen. De zon had haar al een beetje gebruind. Met haar armen over elkaar keek ze naar ‘BAÑISTA’ (1971). Hij ging achter haar staan en legde zijn handen nauwelijks voelbaar op haar schouders. Zo stonden ze daar enkele minuten, vol verbazing en verrukking over dit schitterende schilderij.

©Bram Zoon (2010)

Vlottende begeerte

Walbeek hield kantoor aan huis en kon zodoende zijn tijd voor een fors deel zelf indelen. Die vrijheid plaatste hem regelmatig voor onvoorziene kwesties. Hij had bij vlagen de grootste moeite om de dagelijkse dingen die hij moest doen te ordenen en systematisch af te werken. Vaak had hij het gevoel dat de zaken waar hij mee bezig was een eigen leven leidden en hem een dagritme opdrongen waar hij niet of nauwelijks de hand in had. Als Lea van haar werk thuis kwam mopperde ze vaak op hem dat hij bepaalde huishoudelijke dingen niet had gekocht of uitgevoerd. Niet zelden was het hem overkomen dat hij door die karweitjes uit te voeren, juist enige afstand van zijn dagelijkse werkzaamheden en beslommeringen nam. Vaak was hij daarna in staat met meer en betere energie goede en snelle vooruitgang te boeken bij zijn werk. Toch hield hij zich onregelmatig aan deze stelregel. De aanzuigende werking van zijn werkzaamheden en gedachten overviel hem regelmatig.

Neem nu zo’n idee van Marcel Proust over de liefde. Die kon hem al snel uit zijn dagelijkse ritme brengen. Hij las de regel nadat hij hem had ingetikt hardop voor: ‘Haar noodzakelijkheid voor jou is welbeschouwd puur toevallig, een effect van je vlottende begeerte die zich op iemand heeft gevestigd.’ Zo’n gedachte vond hij mooi. Prachtig. Kijk, daar genoot hij van. Het getuigde van een bijzondere waarheidlievendheid en demaskeerde treffend de gewone en gangbare conventies over wat liefde is. Proust ontkende zo dat zoiets als ‘voorbestemd zijn voor elkaar’ bestaat. Bevrijdend ook. Het zijn enkel ‘egoconstructies’. De liefde is slechts een toeval, zoals zoutkristallen zich willekeurig op een tak in een klamme spelonk vestigen.

Maar Prousts gedachten lieten hem niet los. Ben ik inderdaad een onverbeterlijke romanticus? Het werd hoog tijd om zichzelf eens flink toe te spreken. Hij plaatste het portret van Marcel voor zich en ging van start. ‘Dat het voorbestemd zijn voor elkaar zou bestaan, mag best wel gewantrouwd worden. Dat is zelfs bijzonder verstandig. Maar het mag niet doorschieten. We zijn toch tot meer dan enkel narcistische liefde in staat? Dat de liefde tussen moeder en kind de enige liefde is en al het andere surrogaat blijft, daar kan ik me weinig bij voorstellen. Wél van het enorme belang hiervan voor je verdere leven. Maar dat de liefde zo onveranderlijk blijft, gestold, onbeweeglijk als onder een glazen stolp, dat kan ik me maar moeilijk voorstellen. Een opkomend besef dat we aan elkaar geschonken zijn, mag toch niet bij voorbaat worden uitgesloten, en jezelf, in liefde voor elkaar, vergeten? En kan in die liefde niet iets opbloeien dat wij, de geliefden, aan iets anders, wellicht aan een hoger beginsel toebehoren?’
Walbeek zei tegen zichzelf: ‘Je bent er bijna, als je het nu niet afmaakt loop je inderdaad een groot risico om die onverbeterlijke romanticus te worden.’ ‘Wil het me uitleggen?’ vroeg hij aan zichzelf.
‘In je vroege jeugd hebben je ouders je niet kunnen geven wat je voor je geestelijke ontwikkeling nodig had. Je zoekt daarom – onbewust – naar herstel, naar vervulling van die verlangens. Ik heb weleens iemand horen zeggen dat die pijn je – onbewust – drijft naar genezing. Daarom val je op een partner met diezelfde negatieve eigenschappen als van je ouders. Aan hem of haar mag, kan of moet je dan je onbewuste sores verwerken. Als die onbewuste match met je partner ontstaat kan er iets heel moois opbloeien.’
‘De opgave is dus dat je het zélf moet doen?’
‘Ja dat is ongeveer de strekking. Op een bepaald moment moet je leren te stoppen met almaar achter die onvervulde verlangens aan te gaan. Het gaat om de moed om alleen te staan. Om daar vertrouwen in te krijgen, om dat op te bouwen. Dan zijn belangrijke voorwaarden vervuld om tot die scheppende liefde te komen waarover je het daarnet had.’
Toen hij dit alles gedacht en gedaan had, kon Jacob Prousts gedachten loslaten. Hij moest lachen om zichzelf en om zijn getob. Hij meende dat hij hem toch maar even van repliek had gediend. Deskundigen en geleerde mensen moesten maar uitmaken of hij hierin was geslaagd. Hij was hem en zichzelf in ieder geval dank verschuldigd. Hij stond op en maakte een diepe buiging voor Marcels portret.

©Bram Zoon (2017)

Philippe Gilbert

Walbeek pakte op een natte november namiddag van het jaar tweeduizendnegen zijn weekendtas uit. Zijn aandacht werd getroffen door een Frans wielertijdschrift dat Lea erin had gestopt. Hij was aangenaam verrast. Het blad stond vol met paginagrote actiefoto’s van zegevierende beroepsrenners. De foto’s waren zo scherp dat je kon zien of de ketting op het buiten- of op het binnenblad lag en wat ze ‘achter’ trapten. Een tweetal renners had hem zo al bladerende getroffen: een Belg, Philippe Gilbert en een Italiaan, Danilo di Luca. Gilbert had tijdens zijn ultieme demarrage bergop 53 x 17 of misschien wel 16 gereden. Jacob had dat zo in één oogopslag gezien. Wat Di Luca draaide kon hij niet zien, vermoedelijk aanzienlijk lichter. Dat Di Luca na zijn opvallende optreden in de afgelopen Ronde van Italië betrapt was op het gebruik van een nieuwe variant van EPO kon hem niet zoveel schelen.

De foto’s van Di Luca en Gilbert knipte Jacob uit, de eerste legde hij in zijn nachtkastje. De foto van de Belg hing Jacob op het prikbord dat recht tegenover zijn bed aan de muur hing. Hij drukte precies op iedere hoek een punaise, de eerste twee boven, in de linker- en in de rechterhoek, trok de foto met zijn rechterhand strak en drukte met zijn linkerhand de punaises in de beide onderste hoeken van de foto. Walbeek keek opnieuw naar de foto op het prikbord. Hij kon zich nog precies herinneren waar en hoe laat het was geweest. Hij had thuis op het puntje van zijn stoel voor de tv gezeten. Buiten regende het fel en onophoudelijk. Gilbert reed die dag de stenen uit de straat, links van hem staan rijen dik de mensen, rechts van de weg staan in de berm rijendik de racefietsen van de wielertoeristen.
De Belg staat op de pedalen en kijkt over zijn rechterschouder. Hij vliegt de Battaglia op. Gilbert is ontketend. Ontbindt zijn duivels. De enige die hem kan volgen is Samuel Sánchez. De Spanjaard hijgt als een paard. Met zijn mond wagenwijd open klampt hij aan. Gilbert kijkt over zijn schouder, hij laat hem bijkomen. Rijdt weer van hem weg. Staat op de pedalen. Speelt met hem. Keer op keer. Kat en muis.
Er zijn dagen dat een renner alles kan. Dat overkwam Gilbert daar in de Giro di Lombardia. Hij liet iedereen met een ogenschijnlijk speels gemak en grote zelfverzekerdheid zijn gat zien.
Hier, op de foto, kon je zien wat de kern van het wielrennen is: anderen je wil opleggen. Je kont laten zien. Het is de essentie van de sport op twee wielen. Alleen de eerste plaats telt. De rest gaat roemloos, afgeserveerd ten onder.
Als eerste over de streep komen is niet onbelangrijk. Maar de wijze waarop is van groter belang. Jaren later praten de renners er nog met elkaar over. ‘Wat je toen deed was onnavolgbaar. Je reed ons allemaal aan gort…’ Het is voor buitenstaanders moeilijk te volgen. Alleen de ingewijden kennen het ontstaan van de splijtende demarrage.
De ronde van Lombardije, ook wel de Koers van de vallende bladeren genoemd, wordt verreden in een heuvelachtig landschap. Rondom het Comomeer. Het is een wedstrijd van ongeveer 260 kilometer. De laatste grote wedstrijd van het seizoen.
In het parkoers is de legendarische Madonna del Ghisallo opgenomen. Deze berg kan echter geen rol van betekenis spelen, hij ligt te ver van de aankomst.
In de afdaling komen peloton en koplopers weer bij elkaar. Op de flanken van de San Fermo della Battaglia is deze koers door de onverwachte versnellingen van de Belg beslist.

Gilbert had in de dagen daarvoor ook al Parijs – Tours, de Coppa Sabatini en de Ronde van Piemonte op zijn naam geschreven. Hij is in de vorm van zijn leven. Op de toppen van zijn fysieke mogelijkheden aangeland. Hij heeft een aangeboren snelheid en kan ook goed bergop rijden. Aanvaller pur sang. Hij heeft vandaag zijn koppie er goed bij. Niets ontgaat hem. Stuk voor stuk gaat hij ze een oor aannaaien.
In een flits doorziet de Belg dat hij de Spanjaard er niet af kan krijgen. Hij weet dat meester-daler Sánchez hem zal bijhalen in de gevaarlijke afzink. Samen gaan ze op Como af. Dit wordt een sprint-a-deux. Gilbert rekent op zijn snelheid. Sánchez legt zich neer bij de suprematie van de Belg. Afgezakte schouders, hoofd in de schoot.

©Bram Zoon (2009)