Maandelijks archief: juli 2017

Onrust stoken

In het nieuwste thema nummer Vergeef me van Speling (2017, nr. 2) trof ik een behartenswaardig artikel van Jos Huls aan. Hij stelt daar de ongemakkelijke vraag aan de orde in hoeverre we als mens schuldig zijn? Het gaat hem erom dat we schuldig worden doordat we geneigd zijn iets te ontkennen in ons leven.

‘Wij zijn te gast in een leven dat wezenlijk niet van ons is en wanneer wij de ruimte van onze ziel binnengaan, beseffen wij dit “vergeten” maar al te goed. […] Ontkennen we deze werkelijkheid in onszelf omdat we koning blijven in ons eigen rijk, dan wordt ons weliswaar geen strobreed in de weg gelegd, maar zijn wij door eigen toedoen als de dood voor God.’[1]

Ik betreur het dat Huls met zijn inbreng dit ‘als de dood voor God’ niet verder heeft uitgewerkt. Dan zou zomaar kunnen blijken dat zijn aanklacht van de stilte én het doorstaan van angst (als de dood voor) niet zo eenduidig is en verloopt als hij ons wil laten geloven. Het is spijtig dat aan de voorwaarden om angst te kunnen dragen geen aandacht wordt besteed. Enkel de rol van de ‘onruststoker’ wordt door hem belicht, maar in de hachelijke situatie van angst is dit een eerder een gevaarlijke aanbeveling, dan een zorgvuldige afweging.

Huls veronderstelt dat angst en geweten in elkaars verlengde liggen, maar is dat wel zo? Zijn aanname dat de herkomst van de angst uitsluitend en exclusief tot het verklaringsschema God-zonde-vergeving moet worden teruggebracht is te eenzijdig.

Wat wil ‘het verstaan van de oproep tot schuldig zijn’ eigenlijk zeggen? Een dergelijk oproepen gaat er vanuit dat ‘ik als er zijn telkens al ben’ en toch is dat hier de grote vraag.[2] Iets waar Huls zomaar aan voorbij lijkt te gaan. Om nog maar te zwijgen van het feit dat een dergelijk oproepen bovendien een oproep tot het kwade kan inhouden.

Het lijkt alsof Huls zichzelf de rol van onruststoker toebedeelt, maar hier faalt hij jammerlijk, hij scheert namelijk alle mensen over een kam. Bij hem treffen we geen onderscheid aan, zo laat hij bijvoorbeeld achterwege dat angst dermate desoriënterend kan zijn dat psychologische- of psychiatrische behandeling noodzakelijk is. Hij zoekt – in al zijn algemeenheid – mensen bij zijn perspectief die eenvoudigweg niet bestaan, hij lijkt op een roepende in de door hemzelf gecreëerde woestijn.

Angst is niet een psychologisch – en ook geen metafysisch – maar een voltrekkend gegeven, wij zijn angst, net zo als we sterfelijk zijn. Angst is rusteloos én controleloos. De hulpeloosheid van de angst en de gewetensnood vraagt ons om diepere existentiële vragen niet te vermijden en toch onder ‘controle’ te krijgen. Over deze transformatie van angst naar vrees vernemen we niets bij Huls.

Een mogelijke verklaring voor deze ‘tekortkomingen’ is dat hier minder een denker maar meer een gelovige aan het woord is. Toch is het onderscheid tussen denken en geloven niet zo sterk als het lijkt. Dat wordt duidelijk als Huls het bijvoorbeeld heeft over de rol van het geweten in deze materie. Dan lijkt zijn spreken voor de eigen parochie naar de achtergrond verdwenen.

Mijn voornaamste bezwaar tegen zijn bijdrage is dat je nergens kan zien of Jos Huls uit ervaring spreekt, of hij ooit zelf door de tunnel van angst is gegaan. Steeds plaatst hij zichzelf buiten de materie alsof het hem niet maar de anderen aangaat, iets dat in dit verband onmogelijk is. Dit doet jammer genoeg afbreuk aan zijn op zich waardevolle bijdrage. In plaats van de door hem aanbevolen leiding van de stilte suggereert hij, toegerust met Gods gezag, steeds te weten wie hij zelf – onder alle omstandigheden? – is en waar hij staat.

[1] Jos Huls – Vergeet Gods vergeving niet, Speling, juni 2017, jrg. 69, nummer 2, pag. 89 – 93.

[2] Martin Heidegger –Zijn en tijd, §58 ‘Het verstaan van de aanroep en de schuld’, pag. 361 – 363, 2013.

©Bram Zoon (2017)

Villa Minerva

Het nieuwe boek van Bram Zoon

Bram Zoon schrijft verhalen, novelles en essays over uiteenlopende filosofische onderwerpen. Zoon komt uit een gezin van zeven jongens en een meisje. Hij studeerde bedrijfs- en organisatiekunde in Rotterdam (EUR) en Utrecht (Master of Management Change). In december 2010 debuteerde Zoon met Gloed van Liefde, een egodocument. Twee jaar later volgden Egbert Reitsma: architect en kunstschilder en Hemelsplein, een novelle over de zoektocht naar waarheid van econoom Jacob Walbeek. In 2014 verscheen De rots van Calpe, waarvan nog datzelfde jaar een tweede druk verscheen. In juni 2015 kwam De illusie van de zelfbepaling uit, een bundeling van filosofische essays; prof. dr. Frans Jacobs schreef het voorwoord.

De titel van zijn nieuwe boek, een novelle (van 33000 woorden), is: ‘Villa Minerva’. Sub- of ondertitel is: ‘Kroniek van een dagboekschrijver’.

De gevierde architect Timo Ketelaar belt zijn boezemvriend Heimert Trouwborst en wil dat deze onmiddellijk komt. Timo heeft namelijk te horen gekregen dat hij ongeneeslijk ziek is en vraagt zijn beste vriend of hij zijn dagboekaantekeningen wil bewerken, bundelen en publiceren. De twee mannen zijn tot vlak voor het overlijden van Timo samen bezig om de beschouwelijke fragmenten te herschrijven en te rangschikken. Plaats van handeling is Villa Minerva, door hen ook wel ‘landhuis van de geest’ genoemd.

Over die aantekeningen zegt Ketelaar: ‘Er is iets in die notities dat ik al jaren met me meesleep. Dat wil ik aan het daglicht blootstellen, aandachtig bekijken en dan na enige tijd beoordelen in hoeverre het waarachtig en betrouwbaar is. Het is een kwestie die tegenstrijdige gedachten en gevoelens in me heeft achtergelaten. Het is iets dat me na al die jaren, zelfs nu nog, bezighoudt en afremt. Zal ik er ooit achter komen wat dat is? En als ik het eenmaal weet, zal het dan als een noodlot in me rond blijven spoken? Of brengt dat besef me juist rust en kalmte?’

Timo staat voor een oud en menselijk probleem dat hem steeds weer in verwarring brengt. Dat vraagstuk kan als volgt gekarakteriseerd worden: we kunnen van een afstand naar onszelf kijken, maar we kunnen onszelf niet loslaten. Het ‘kennende’ en het ‘wetende’ zijn twee elkaar tegensprekende helften binnen één groter – onbepaald – geheel. Het oog kan alles zien, maar niet zichzelf; net als de hand, die alles kan loslaten behalve zichzelf. Aan deze tegenspraak ontkomt niemand en dit geldt vanzelfsprekend ook voor Timo. Deze kwestie van de onoplosbare dualiteiten vormt de rode draad in de dagboeken.

De kwestie dompelt Ketelaar in een hevige gemoedsstrijd die nog versterkt wordt door spanningen tussen hem en Emma, zijn – overspelige – tweede vrouw. Deze spanningen hangen samen met de aanwezigheid van kinderen uit zijn eerste huwelijk en de manier waarop hij zijn nalatenschap wil regelen. Nadat het fatale longcarcinoom bij Timo wordt ontdekt, ziet hij echter kans om zich als door een mirakel te ontdoen van de onontwarbare tegenstrijdigheden die hem levenslang kwelden.

Wanneer Emma en Heimert na het overlijden van Timo Ketelaar besluiten om samen de definitieve uitgave van de kroniek voor te bereiden, plaatst hen dat voor onvoorziene problemen. Door het wegvallen van Ketelaar ontstaat een vacuüm en al snel blijken jaloezie en wantrouwen vrij spel te krijgen. Heimert heeft onbedoeld krachten opgeroepen die zijn ondergang lijken in te leiden. Hij komt tot een pijnlijke ontdekking op zijn hotelkamer, waar alles kort en klein is geslagen en beklad, terwijl de computer en de bestanden van het dagboek zijn verdwenen.

Wie is hier verantwoordelijk voor? Wie wil Heimert in diskrediet brengen en de publicatie van Timo’s nagelaten geschriften verhinderen? Hoe de personages omgaan met de obstakels op hun weg vormt een centraal thema in de tweede laag van deze novelle, waarin verhaald wordt hoe de uitgave van het dagboek tot stand komt. In de wijze waarop de hoofdpersonen de autobiografische teksten van Timo Ketelaar opvatten en interpreteren, wordt een rijk en geschakeerd beeld geschetst van hun karakters en onderlinge verhoudingen.

©Bram Zoon (2017)

Bewaren