Mijn klaagzang

Allen worden we naar het zelfde einde gedreven. Horatius (65 v.Chr. – 8 v.Chr.)

 Niemand sterft voor zijn tijd. Michel de Montaigne (1533 – 1592)

Naast chronisch ontstoken bijholten kamp ik al geruime tijd met kwetsbare longen. Daar is sinds enkele maanden een ongeneselijke woekering van witte bloedlichamen in mijn beenmerg bijgekomen. Onlangs werd, tijdens een afsluitende consult bij de neuroloog, een nieuw feit aan mijn treurzang toegevoegd, namelijk CIAP dat staat voor chronische idiopathische axonale polyneuropathie.

Er kunnen bij dit ‘viertallige complex’ verschillende ‘ontische’ vragen worden gesteld, bijvoorbeeld: hoe en in welke mate hangen deze aandoeningen en hun mogelijke behandelingen samen, staan ze op zich zelf, is er sprake van gelaagdheid of is de ene de oorzaak of het gevolg (symptoom) van de ander? Zo zou je kunnen zeggen dat de bijholten een gevolg zijn van de lymfklierkanker en dat deze bij nader inzien de problemen met mijn longen heeft uitgelokt. Welke rol CIAP hierbij speelt is momenteel onduidelijk.

Voor alles en dat is onbetwistbaar lokt dit geheel van aandoeningen vermoeidheid uit en natuurlijk de ‘ontologische’ vraag hoe je je tot ziekte en ziekzijn zou moeten verhouden? Beslissend is denk ik de houding die je (ongemerkt) aanneemt. Ik merk een wisseling van stemmingen op tussen gelatenheid en alertheid, tussen het over je heen laten komen en waakzaamheid, gejaagdheid. Een lastig te combineren tweetal waardoor momenten van helderheid onvermijdelijk worden afgewisseld met perioden van onrust.

Voert het nu te ver om te vragen of er wellicht ook van een zekere dankbaarheid sprake is? Nee, allerminst! Ik ben blij met de duidelijkheid over de achtergrond van mijn klachten en voor het feit dat er een prikkelend beroep wordt gedaan op mijn vermogen om te bestaan, om er gewoonweg te zijn.

Gezondheid en ongezondheid bestaan als zodanig niet, beter is het om van een staat van (on-)gezondheid te spreken. Beide dienen op elkaar te worden betrokken en afgewogen, dat wist ik natuurlijk al langere tijd. Maar nu ik met de neus op de onontkoombare feiten ben gedrukt staat me dat allemaal helderder en beter voor de geest. Maar laat ik dit eerst wat verder toelichten. Stel nu eens dat mijn longproblemen snel en onverwacht toenemen, of dat er tegelijkertijd hart- en of nierklachten over een wat langere periode bijkomen. Dan zou het wel eens kunnen dat de balans tussen draagkracht en draaglast dusdanig verstoord wordt dat je het niet meer kunt navertellen.

Een belangrijk maar niet direct grijpbaar element bij ziek-zijn is de wil tot genezing. Ik geef opnieuw een voorbeeld, stel nu eens dat er een medicijn bestaat waarmee mijn long- en bijholte problemen onder controle worden gebracht. Dan zou er meer energie vrijkomen om de woekering in mijn beenmerg te weerstaan of het hoofd te bieden. Je zou wel gek zijn als je daar niet met buitengewone belangstelling naar zou uitkijken of alert op zijn.

Ziekte is ook een regelrecht treffen met de leegte van het bestaan. Het is de confrontatie met de laatste waarheid. De wereld doet zich getekend door een levensbedreigende ziekte plotseling anders aan mij voor. Waarom ik? bonst het in momenten door de getroffenen heen. Het is deze vraag die volgens Nietzsche niet mag worden ontkent of weggedrukt. Het is mensonwaardig om deze confrontatie te weigeren en in plaats daarvan zich met een ‘zoet, maar werkeloos placebo’ tevreden te stellen. Juist dan mogen we geen voorrang geven aan ons verlangen naar zekerheid en geborgenheid. Daarmee doet ziekte ook een groot moreel appèl op mij, op ons. Dit noemt Nietzsche de grote gezondheid: ‘een gezondheid die is verrijkt met het inzicht in de wereld zoals zij is, zonder verborgen wortels, zonder waarheid en troost’.

Hierboven sprak ik over er zijn, deze hoedanigheid wil ik bij wijze van afronding nog wat onderstrepen. Zij laat zich niet plaatsen of categoriseren in schema’s van gezondheid en ziekte… Hoe goed is het om aandachtig bij jezelf te verblijven, in de stilte de bewegingen van je innerlijke leven gade te slaan. Wat ben je sterk als je die door je heen laat trekken, zonder een spoor van zelfverwijt, verlangen of korzeligheid. Welk een spankracht heb je dan bereikt, zo uniek, een die je tot dat moment niet goed voor mogelijk hield. Je leeft en staat in de tijd.

© Bram Zoon (2017)

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Over Bram Zoon

Bram Zoon komt uit een gezin van zeven jongens en een meisje. Hij studeerde bedrijfs- en organisatiekunde in Rotterdam (EUR) en Utrecht (Master of Management Change). In december 2010 debuteerde Zoon met Gloed van Liefde, een egodocument. Twee jaar later volgden Egbert Reitsma: architect en kunstschilder en Hemelsplein, een novelle over de zoektocht naar waarheid van econoom Jacob Walbeek. Maart 2014 verscheen De rots van Calpe, waarvan nog datzelfde jaar een tweede druk verscheen. In datzelfde jaar werd Glow of Love bij America Star Books gepubliceerd. In juni 2015 kwam De illusie van de zelfbepaling uit, een bundeling van filosofische essays; prof. dr. Frans Jacobs schreef het voorwoord. Onlangs (september, 2018) kwam de novelle Villa Minerva - Kroniek van een dagboekschrijver, uit bij Brave New Books. Maart 2020 verscheen het essay Kabinet van Heidegger.