Het rijk van het zijn (1)

Ik sta stil bij een aan Herman de Coninck (Mechelen, 21 februari 1944 – Lissabon, 22 mei 1997) toegeschreven passage:

Toen ik ooit lesgaf, poëzie aan jongens die daar helemaal niet om gevraagd hadden, was de eerste vraag: moeten we dat kennen voor het examen? Nee, voor het leven, zei ik. En de tweede vraag was: waartoe dient dat dan? Ik vond dat een erg domme vraag, en probeerde kwaadaardig te onthouden wie ze gesteld had. Poëzie dient namelijk nergens toe, en dat is op zich al een verdienste. Deze wereld wordt verpest door zijn utilitarisme, als iets niet meer meteen winstgevend is, deugt het niet. Dus leve het nutteloze. Waartoe dient een wandeling door het bos? Hoeveel is dat waard? Wat mag zo’n bos kosten? Hoeveel kost stilte? [en dan opeens, pardoes, alsof het uit de lucht valt…] Poëzie behoort tot het rijk van het zijn.

Dit citaat trof ik zo in deze vorm aan op Facebook en ik deelde het terstond op mijn pagina omdat ik het een bijzondere en mooie tekst vond. Maar bij nader inzien is er iets goed mis met deze tekst, het heeft iets misleidends en kroms in zich. Zo is de vraag waarmee de leraar werd geconfronteerd ‘waartoe dient dat dan?’ geen domme maar juist een verstandige en kansrijke vraag om over het rijk van het zijn na te denken. Ik begrijp die kwaadaardige reactie van deze man niet goed. Waarom is het zo erg om met de mond vol tanden te staan, begint daarmee niet juist alle ‘zijnsverstaan’? Misschien is het gekwetste ijdelheid, als dat zo is heeft de onderwijzer er zelf niet veel van begrepen.

Poëzie zou tot de categorie van het nutteloze behoren. Maar zo bont heb ik het nog niet vaak gehoord of gelezen. Omdat het nutteloze juist de aanwezigheid van nut vooronderstelt netzo als zinloosheid zin. Poezie dusdanig afdoen is nogal wat en heeft alles van het kind met het badwater weggooien. En waarom eigenlijk ‘nut’ en geen andere categorie, bijvoorbeeld ‘betekenis’? Nutteloos lijkt hier een nogal willekeurig gekozen categorie en geen recht te doen aan haar vermeende tegendeel ‘zijn’. Het nuttige lijkt te zijn aangewend om het punt van het zijn te forceren of er bij te slepen, het is de argumentatie en de doordenking die in deze goed ogende passage rammelt. Maar misschien is dit verkeerd of slordig geciteerd, of uit zijn context gelicht, reden genoeg om de herkomst en de strekking van dit citaat te achterhalen en op zijn merites te beoordelen. Wordt vervolgd.

© Bram Zoon (2018)

Over Bram Zoon

Bram Zoon komt uit een gezin van zeven jongens en een meisje. Hij studeerde bedrijfs- en organisatiekunde in Rotterdam (EUR) en Utrecht (Master of Management Change). In december 2010 debuteerde Zoon met Gloed van Liefde, een egodocument. Twee jaar later volgden Egbert Reitsma: architect en kunstschilder en Hemelsplein, een novelle over de zoektocht naar waarheid van econoom Jacob Walbeek. Maart 2014 verscheen De rots van Calpe, waarvan nog datzelfde jaar een tweede druk verscheen. In datzelfde jaar werd Glow of Love bij America Star Books gepubliceerd. In juni 2015 kwam De illusie van de zelfbepaling uit, een bundeling van filosofische essays; prof. dr. Frans Jacobs schreef het voorwoord. Onlangs (september, 2018) kwam de novelle Villa Minerva - Kroniek van een dagboekschrijver, uit bij Brave New Books. Maart 2020 verscheen het essay Kabinet van Heidegger.